Tribute to Coltrane
tekst: Storm Bakker 2017
tekst: Storm Bakker 2017
Het is in 2017 precies 50 jaar geleden dat de Amerikaanse jazz-saxofonist John Coltrane overleed en dat is voor de vele liefhebbers, bewonderaars en volgelingen wereldwijd reden zijn bestaan te herdenken en zijn muziek te vieren.
De jeugdjaren
23 september aanstaande is het 91 jaar geleden dat in het Amerikaanse Hamlet (North Carolina) een jongetje werd geboren genaamd John William Coltrane. Vader John was een kleermaker en de zoon van een dominee in de American Methodist Episcopal Zion Church. Niets wees erop dat de pasgeborene zou uitgroeien tot de legendarische saxofonist en pionier van bebop, modale en free jazz, één van de allerbelangrijkste en invloedrijkste vernieuwers in de geschiedenis van de geïmproviseerde muziek. De jonge Coltrane (vaderloos vanaf 1938) verhuisde in 1943 naar Philadelphia waar hij begon met altsax en klarinet. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog (juist toen de A-Bom werd gegooid) trad hij toe tot de US Navy, waar hij werd toegelaten tot de overwegend blanke Melody Masters, het swing-orkest van de zeemacht. In juni 1945 zag en hoorde hij voor het eerst saxofonist Charlie Parker, hetgeen een grote indruk op hem maakte. Na de oorlog begon hij aan een diepgaande studie van muziektheorie bij gitarist Dennis Sandole en werd hij naar verluidt sterk beïnvloed door het gedachtegoed van de obscure pianist Hasaan Ibn Ali, "an original composer and theorist" bij monde van musicoloog Lewis Porter.
Hasaan Ibn Ali
Hasaan Ibn Ali (geboren als William Henry Langford, Jr. in 1931) speelde met Clifford Brown, Miles Davis, Max Roach en anderen, maar werd nooit zo bekend als zijn speelkameraden. Zijn spel was vingervlug en intens, maar mettertijd dermate onconventioneel en ‘outside’, dat bij iedereen de schrik om het hart sloeg. Volgens zijn leerling, saxofonist Odean Pope, was de pianist "so advanced that musicians shied away from him.” Bovendien maakte zijn extreme karakter hem bijkans onuitstaanbaar en zelfs angstaanjagend. Hasaan Ibn Ali had de gewoonte andere pianisten van de pianokruk te duwen en hun plaats in te nemen. Davis, Francis (1990) Outcats: Jazz Composer, Instrumentalists, and Singers. p. 108. Oxford University Press. ISBN 978-0-19-505587-0. Pope benadrukt dat alle musici uit Philadelphia in de Jaren 50 en 60, waaronder pianist McCoy Tyner, aan Ibn Ali schatplichtig waren. Hij was in elk geval van grote invloed op Coltrane’s muzikale ontwikkeling en benadering. Het was Ibn Ali die zich bezighield met akkoordprogressies gebaseerd op “movement in major thirds” (in plaats van de traditionele II-V-I), en op elk akkoord een stortvloed van toonladders en arpeggio’s losliet, in feite precies datgene wat het spel van Coltrane zou kenmerken. Van Ibn Ali bestaan slechts weinig opnames. Een album met Max Roach, de rest is verloren gegaan (een opname van zijn kwartet voor Atlantic Records in een brand). Naar verluidt bestaat er nog wel een opname van een huiselijke sessie met Coltrane in 1952. De saxofonist maakte intussen de overstap naar tenor en begon te spelen bij Eddie Cleanhead Vinson en Jimmy Heath. Vervolgens maakte hij kortstondig deel uit van groepen van Johnny Hodges en Dizzy Gillespie, die in die tijd met Charlie Parker aan de wieg stond van het non-conformistische, vernieuwende en avontuurlijke jazzgenre bebop.
Doorbraak bij Miles Davis
Zijn grote doorbraak kwam toen hij Sonny Rollins opvolgde als tenorist in het nieuwe Miles Davis Quintet in 1955, waar verder pianist Red Garland, bassist Paul Chambers en drummer Philly Joe Jones deel van uitmaakten. De relatie tussen Miles en Trane was zeer grillig, variërend van groot wederzijds respect tot diepgewortelde jaloezie. In die jaren speelde drugs een grote rol in de kringen van Amerikaanse en Europese jazz en dat was ook in dit kwintet het geval. In 1957 leidde de verslaving van Coltrane tot het einde van dit zogeheten ‘First Great Quintet’ en aldus scheidden de wegen van beide grootheden voor de eerste maal. Coltrane was inmiddels gehuwd met Naima, die bekeerd was tot de Islam, en met haar en haar dochter verhuisd naar New York. In 1956 had Coltrane een religieuze epifanie, “a spiritual awakening’, zoals hij zelf zou schrijven, “which was to lead me to a richer, fuller, more productive life. At that time, in gratitude, I humbly asked to be given the means and privilege to make others happy through music. I feel this has been granted through His grace." Het was het begin van een "search for universal truth”, een spirituele zoektocht waarbij geen ruimte was voor drugs en alcohol. “My goal is to live the truly religious life, and express it in my music,” zou hij verklaren.
Sheets of Sound
Coltrane speelde daarna met de legendarische pianist Thelonious Monk, onder meer tijdens Thanksgiving Jazz at Carnegie Hall in 1957, een opname die is herontdekt in 2005. In die tijd, als lid van Monk’s groep, verschenen zijn eerste albums onder zijn eigen naam, waaronder ‘Blue Train’, Coltrane’s enige plaat voor het label Blue Note (1958). Aan de zijde van Coltrane schitterden trompettist Lee Morgan en trombonist Curtis Fuller, latere hardboppers in Art Blakey's Jazz Messengers, alsmede pianist Kenny Drew. Blue Train geldt als het beste album van Coltrane uit die periode, die ook wel “de verticale speelstijl” wordt genoemd, een jazz-term die verwijst naar improvisatie gebaseerd op harmonie (akkoorden). In die tijd doopte jazz-criticus Ira Gitler Coltrane’s spel om in "sheets of sound” (of: “rapid runs cascading in hundreds of notes per minute.”) In praktijk kwam dat erop neer dat hij over elk akkoord zoveel mogelijk harmonische implicaties, lees: arpeggio’s, als woedende watervallen uitstootte, zoals gezegd reeds een element in het spel van zijn studiegenoot Ibn Ali. De hoge snelheid, glissandi en ongebruikelijke groepering van zijn licks (in kwintolen en heptolen enz) werden de kenmerken van de saxofonist. Zijn doel om mensen met muziek gelukkig te maken ging aldus niet gepaard met de weg van de minste weerstand. In 1958 keerde Coltrane terug in de groep van Miles Davis, die met altist Cannonball Adderley werd uitgebreid tot een sextet. De ritmesectie bestond uit bassist Paul Chambers, drummer Jimmy Cobb en pianist Wynton Kelly (soms Bill Evans). Deze groep tekende met het album ‘Kind of Blue’ voor de meest legendarische release in de geschiedenis van de jazz (1959).
Coltrane changes
In 1959 sloeg Coltrane met het album ‘Giant Steps’ een nieuwe en vernieuwende weg in, hetgeen gezien wordt als zijn definitieve afscheid van de bebop. De nummers ‘Giant Steps’ en ‘Countdown’ zijn gebaseerd op de typische ‘Coltrane changes’, ook wel ‘Coltrane Matrix’ genoemd: eigenaardige en tamelijk moeilijk speelbare reeksen van akkoord-substituties, theoretisch samengevat als “movement in major thirds,” die we al tegenkwamen bij Ibn Ali. Coltrane verdeelde het octaaf in drie gelijke delen, zodat een multi-tonaal systeem ontstond met drie gelijkwaardige tonale centra (toonaarden) in een symmetrisch verband. In het geval van Giant Steps componeerde Coltrane een schema met tooncentra B, Eb en G. Van de ene naar de andere toonaard moduleerde hij via de traditionele trappen (V dominant, of II-V), zodat de akkoordenreeks B∆, D7 > G∆, Bb7 > Eb∆ F#7 ontstond. Giant Steps gold lange tijd als de moeilijkste harmonie uit het jazzrepertoire. Op de plaat is hoorbaar hoe pianist Tommy Flanagan worstelt met het akkoordenschema, die hem in de studio ‘prima vista’ voor de neus werd gezet. Hij maakte dat later ruimschoots goed met een aan Coltrane gewijd album, getiteld ‘Giant Steps’ (1982). Het nummer Countdown (een multi-tonale omwerking van Tune Up van Miles Davis) wordt over het algemeen alleen door fanatieke studentikoze musici beproefd. Naar verluidt werd Coltrane tot dit ‘three tonic system’ geïnspireerd door de Russische musicus en musicoloog Nicolas Slonimsky, (schrijver van Thesaurus of Scales and Melodic Patterns), een vriend van Charles Ives, Edgar Varese en later Frank Zappa. Sporen van deze multi-tonaliteit zijn al hoorbaar in Coltrane’s improvisaties op het album Cannonball Adderley Quintet in Chicago, in feite het Miles Davis Sextet maar dan zonder Miles.
Het publiek en de critici hadden in deze tijd grote moeite met de ontwikkeling die Coltrane doormaakte en her en der werd hij zelfs uitgejouwd en afgekraakt. In de Volkskrant van 25 oktober 2001 keek Bert Vuijsje hierop terug: “Op 9 april 1960 kwam Coltrane met Miles Davis voor het eerst naar Nederland. De wonden die hun concerten in Den Haag en Amsterdam binnen de Nederlandse jazzwereld sloegen, zijn veertig jaar later nog niet geheeld. 'Wat John Coltrane ons voorzette was ronduit 'n schandaal en had in de verste verte niets meer met saxofoon-spelen van doen', oordeelde jazzblad Rhythme. Michiel de Ruyter repte in Het Parool van 'hoge eisen aan het opnemings- en bevattingsvermogen van de luisteraar'. Maar, ging hij verder, 'het is juist boeiend om dit experimenteren nu zelf mee te maken'.” (Volkskrant) Ook jazzguru Cees Schrama, die bij alle historische jazzgebeurtenissen in Nederland persoonlijk betrokken lijkt, haalt nog dagelijks herinneringen op aan dat concert. Kort erna maakte Miles Davis een einde aan hun samenwerking.
Modale jazz: The Classic Quartet
Het experiment was nog niet ten einde. In de woorden van de Nederlandse jazz-auteur Michiel de Ruyter maakte “de indrukwekkende akkoordenhordenloop van Giant Steps spoedig plaats voor muziek gebaseerd op toonreeksen.” De modale jazz werd geboren, een weg die Coltrane al was ingeslagen met Miles Davis op Kind of Blue. Coltrane werd in die tijd geïnspireerd door Indiase raga, maar ook door rietblazers als John Gilmore uit de groep Arkestra van de illustere en vernieuwende bandleider Sun Ra, in feite de grote pionier van modale jazz en avant-garde, en tevens de eerste die een plaats inruimde voor elektronische piano’s. Een en ander resulteerde in ongewoon lange solo’s, waarvan de duur vriend en vijand verbaasde maar vaak ook tegen de borst stuitte. Dit weerhield Coltrane geenszins. In dat jaar (1960) formeerde hij een nieuwe groep met Elvin Jones (drums), en McCoy Tyner (piano), een vriend uit Philadelphia. Coltrane nam daarbij ook de in jazz tot dan toe genegeerde sopraansax ter hand, later ook de fluit. Het ‘classis quartet’ sloeg in als een bom.
In 1961 werd de experimentele reis nog verhevigd door de komst van een tweede rietblazer Eric Dolphy, een explosieve periode waarvan de Village Vanguard en Africa/Brass sessies de bekendste platen zijn. De vredelievende Dolphy speelde altsax en basklarinet, en Varèse’s Density 21.5 op fluit, en hij maakte in zijn improvisaties gebruik van grote intervallen en ‘extended techniques’ om dierlijke keelklanken te reproduceren. Tot verdriet van Coltrane werd Dolphy zeer geraakt door de kritiek van de traditionalisten, die nog maar net gewend waren aan de alweer verlaten bebop. Zijn muziek werd zelfs betiteld als “anti-jazz” Na een tour met Charles Mingus bleef Dolphy in het vrijere Europa achter, waar hij nog een opname maakte met Han Bennink en Misha Mengelberg (Last Date) alvorens in Berlijn te bezwijken, mogelijk aan een ‘insuline shock’ (1964). Volgens de legende werd de diabeet niet geholpen, toen hij in een hypoglycemisch coma wegzakte maar door de omstanders voor een junk werd aangezie
Na het wegvallen van Dolphy en de komst van Jimmy Garrison op bass, ontstond het klassiek geworden John Coltrane Quartet. Met deze groep deed Coltrane baanbrekend werk op het gebied van modale jazz, waarbij de rol van alle musici stevig werd opgerekt in de richting van absolute vrijheid en de duur van de solo’s de grens van het betamelijke overschreed. Live kon het kwartet transformeren in een organische eenheid die -uitgaande van een enkele modus i.p.v. een akkoordenschema- op hypnotiserende en bijna bezwerende wijze de grenzen van het bewustzijn opzocht en overschreed. Zowel McCoy Tyner als Elvin Jones werden aldus in het kielzog van hun meester zelf ook iconen van moderne jazz; boegbeelden van een speelwijze die wereldwijd navolging heeft gekregen, een invloed die voortduurt tot op de dag van vandaag. De muziek werd gaandeweg steeds spiritueler. “I want to be a force for real good. In other words, I know there are bad forces. You know, I know that there are forces out here that bring suffering to others and misery to the world, but I want to be the opposite force. I want to be the force which is truly for good.” Het album A Love Supreme uit 1964, een ode aan god, geldt als het summum van deze bijzonder line up. De uitsluitend harmonische benadering van Giant Steps (waarbij Coltrane zich door de muzikale regels begrensd had gevoeld) was nu volledig vervangen door een melodische benadering, waardoor de mogelijkheden veel groter werden. “It’s much more flexible and more far reaching, - to me,” aldus Coltrane in een interview met Michiel de Ruyter in 1962 (geciteerd diens ‘Een Leven met Jazz’, pag. 46)
Avant-garde
In 1963 scheidde Coltrane van zijn eerste vrouw met geen andere verklaring dan: “Naima, I'm going to make a change.” In die tijd braken behalve Coltrane ook spelers als Ornette Coleman en Albert Ayler door met hun radicale en vrije opvattingen, waarmee als het ware de definitieve eindfase van de harmonische jazz werd ingeleid en via de modale jazz werd doorgestoten naar freejazz. Een ontwikkeling die tot de verbeelding sprak van Coltrane, uit wiens mond sindsdien uitspraken zijn opgetekend als: “Damn the rules, it's the feeling that counts.” Het spel van Coltrane werd steeds abstracter, gebruik makend van multiphonics (meerdere tonen tegelijk op een monofoon instrument) en ‘overtones’ (of ‘harmonics’, ook wel ‘screaming and screeching’ genaamd). Wederom haalde hij een tweede rietblazer erbij, Pharoah Sanders, een nu nog levende legende, die zich eveneens te buiten ging aan screaming and screeching. Het spel van Coltrane en Sanders is ook wel omschreven als “speaking in tongues”, refererend aan de mediamieke extase van de apostelen tijdens Pinksteren. Ook kwam de tot de Islam bekeerde Rashied Ali, een leerling van Philly Joe Jones, als tweede drummer. Dit was het moment voor McCoy Tyner en Elvin Jones om de groep te verlaten.
Tyner werd vervangen door pianiste/harpiste Alice MacCleod, die de tweede vrouw van John Coltrane werd. Met Alice deelde Coltrane een interesse in Indiase filosofie, esoterie en oosterse godsdienst, ofschoon hij zelf bleef geloven “in all religions”. Hij las de bijbel, de koran, maar bestudeerde ook Kabala en astrologie, het Tibetaans dodenboek, Hindoeisme, Zen Boeddhisme, The Gospel of Sri Ramakrishna, de Bhagavad Gita en de werken van Jiddu Krishnamurti en Paramahansa Yogananda, nevens Plato en Aristoteles. De muzikale uitvoeringen werden nog spiritueler (Coltrane omschreef zijn eigen spel in die tijd als “prayer”) en tegelijk nog vrijer, uitmondend in urenlange extaltische improvisaties. “My music is the spiritual expression of what I am - my faith, my knowledge, my being...” aldus Coltrane. “When you begin to see the possibilities of music, you desire to do something really good for people, to help humanity free itself from its hangups...I want to speak to their souls.” Met Alice Coltrane, Rashied Ali, soms met Sanders, soms met yler, maakte Coltrane nog enkele albums tot aan zijn plotselinge dood in 1967.
Edward Strickland omschreef in The Atlantic Monthly (1987) Coltrane’s leven als een “journey from hard-bop saxist to daring harmonic and modal improviser to dying prophet speaking in tongues. He complicated rather than simplified his art, making it more visceral, raw, and wild. And even to his greatest fans it was anything but easily understood. In this failure, however, Coltrane contributed far more than he could have in success, for above all, his legacy to his followers is the abiding sense of search, of the musical quest as its own fulfillment.” (Bron: ‘What Coltrane Wanted - The legendary saxophonist forsook lyricism for the quest for ecstasy’.)
Postuum
Coltrane liet bij Alice, die in de jaren ’70 als Swamini Turiyasangitananda toetrad tot de beweging van Sathya Sai Baba, drie kinderen na. Zijn zou actief blijven in de muziek, tal van albums uitbrengen en onder meer werken met Charlie Haden, Joe Henderson, Airto Moreira. Zij overleed in 2007. Zoon Ravi zou uitgroeien tot een wereldberoemde saxofonist, die de wereld zou verblijden met de release van onbekende opnames van zijn vader. Na zijn dood werd John Coltrane onderscheiden met Grammy’s (in 1982 en 1997) en in 2007 ‘a special Pulitzer Prize’ voor zijn "masterful improvisation, supreme musicianship and iconic centrality to the history of jazz.” Er ontstond bovendien een religieuze verering van zijn persoon onder zijn Amerikaanse bewonderaars. In de zogeheten Yardbird Temple in San Francisco werd Coltrane vereerd als een incarnatie van God (terwijl Charlie Parker vereenzelvigd werd met Johannes de Doper). Hij werd heiligverklaard door de African Orthodox Church in San Francisco, en zijn muziek en teksten zijn in die kerk als gebeden opgenomen in de liturgie. Tevens werd hij opgenomen in de icoon van de 90 heiligen in de St. Gregory of Nyssa Episcopal Church in San Francisco. In de Saint Barnabas Episcopal Church in Newark, New Jersey, geldt hij officieel als een van de ‘historical black saints’. De huizen waarin hij gewoond had werden tot monumenten verklaard. Ook in de rest van de wereld wordt Coltrane als een heilige beleden, in Europa onder meer door de legendarische drummer Christian Vander (Magma) die al zijn werk aan hem opdraagt en in 2011 een album uitbracht getiteld John Coltrane ‘L'Homme Suprême’. Bert Vuijsje haalde in zijn artikel n.a.v. het 75ste Coltrane-jaar al Francis Davis aan, die “concludeert dat John Coltrane, 'meer dan enige andere muzikant uit zijn tijd of de onze, een god is die wij zelf scheppen, zo niet naar ons evenbeeld, dan toch overeenkomstig ons geloof en verlangen'.” (Volkskrant)
De invloed van Coltrane op latere generaties instrumentalisten in jazz en andere genres is immens en begon reeds tijdens zijn leven, maar groeide na zijn dood uit tot buitengewone proporties over de hele wereld. Enerzijds vindt Coltrane navolging wat betreft zijn grensoverschrijdende speelstijl en spiritualiteit, anderzijds wordt hij intensief bestudeerd door muziektheoretici en jazz-studenten. Uiteraard bevinden zich onder de jazz-saxofonisten de meeste schatplichtigen, zoals Sonny Rollins, Michael Brecker, Joe Lovano, Dave Liebman en Chris Potter. In Nederland steken tenoristen als Ben van den Dungen, Leo Janssen, Peter Lieberom, Semmy Prinsen, Yuri Honing en vele anderen hun verregaande bewondering voor Coltrane (en diens invloed op hun spel en studie) niet onder stoelen of banken.
[©PJ_STAB]